|
||||||||
|
Dit is het tweede album van gitarist Dan Wilson en zijn eerste voor Brother Mister Productions van bassist Christian McBride, die ook de producer was. De twee raakten met elkaar in aanraking toen Wilson speelde bij organist Joey DeFrancesco en later in McBride’s trio Tip City. Wilson speelt straight-ahead jazz gitaar als een soort kruising tussen Grant Green, Wes Montgomery en George Benson, maar hij geeft er wel zijn eigen draai aan. Hij wordt begeleid door Christian Sands op piano, synthesizer en orgel, Marco Panascia op bas, Jeff “Tain” Watts op drums en Christian McBride, speelt ook bas op 2 nummers. Voorwaar een gezelschap met allure, daarvan verwacht je het nodige vuurwerk, maar er staan diverse goede nummers op dit album maar van een superieure kwaliteit is slechts sporadisch sprake, helaas. Het album gaat vooruitstrevend van start met het swingende “The Rhythm Section”, geschreven door Wilson, met vingervlug gitaarspel, een gedreven ritme sectie en een swingende Sands op het klavier, fantastische muziek die doet verlangen naar meer. “Bird of a Beauty” van Stevie Wonder klinkt ook goed met de superbe gitaartechniek die Wilson erop loslaat en het knappe pianospel van Sands en het knallende drumwerk van expert “Tain” Watts liegt er ook niet om. “The Reconstruction Beat” zit weliswaar technisch knap in elkaar, maar de interessantste partij komt van pianist Sands, Wilson verzandt een beetje in noten gepriegel. Het titelnummer “Vessels of wood and earth” springt er ook niet echt uit, prima gitaarspel, veel techniek, maar een spannende compositie of veel zeggingskracht, nee, het kabbelt voort. “Who shot John” ook van Wilson klinkt wel weer beter, maar ook hier weer zoveel noten i.p.v een beetje meer gas erop, het klinkt allemaal zo retro jaren ’60, hoewel ik daarmee iemand als Kenny Burrell beledig, die was ook technisch perfect maar had ook een vermogen om een gevoel uit te dragen, vooral qua blues. De combinatie van Coltrane en Marvin Gaye in “After the rain/Save the children” gaat ook aan mij voorbij, hetgeen ook te wijten is aan de City Blues” van Gaye te coveren en met deze begeleiders was daar een kans van slagen, maar voor Joy Brown was het een stap te ver, zonde van de superieure begeleiding, Wilson schittert hier ook in een perfecte bluessolo. Ook in haar versie van het schitterende “Cry me a river” schiet Joy Brown in mijn oren tekort, de eerste versie van Julie London blijft voor mij onovertroffen en ook die van Bobby Bland is superieur en dan is dit toch van een andere kwaliteit, ik begrijp de keuze voor deze zangeres überhaupt niet. In de instrumentals “James” en “Born to lose” samen met McBride klinkt Wilson technisch weer perfect maar het is wel een soort van “middle of the road” muziek. Jammer, met deze muzikanten van topniveau had ik wel iets meer verwacht, Dan Wilson is een goede gitarist, maar hij moet wel een beslissing nemen over zijn oeuvre en meer vol gas gaan. Jan van Leersum.
|